Marcel Plaatsman beantwoordde vragen van een leerling van de Hogeberg over het Tessels.
Hier zijn antwoorden en de vragen die hem werden gesteld:
Wanneer werd er voor het eerst over het Texels geschreven? (Waar ging de tekst over, wie had de tekst geschreven en waar werd de tekst geschreven?)
De oudste bron die ik ken zijn de aantekeningen van Pieter van Cuyck, een Haagse schilder die Texel in de achttiende eeuw bezocht. In 1789 werden zijn aantekeningen als brievenboek uitgegeven. Over het dialect schrijft hij het volgende:
De landlieden spreken eene goede Hollandsche taal; maar by de Inwooners van de Zeedorpen loopt er iets van de Friesche onder; ook spreken zy, en vooral de Vrouwlieden, op een lymenden toon, dien zy op verschillende wyzen verhoogen en verlaagen.
– Cuyck 1789
Hij geeft ook een aantal woorden, zoals mem en taat (oud-Tessels voor moeder en vader) en uitdrukkingen als hy gaat te vriendspreken, „hij gaat afspreken met vrienden”. Niet alles moet hem vreemd in de oren hebben geklonken, in het Haags van de achttiende eeuw werd bijvoorbeeld ook nog mem en taat gezegd. Zowel in Den Haag als op Texel zijn deze woorden nu niet meer in gebruik.
Wanneer werd er voor het eerst ín het Texels geschreven? (Wie deed dat en waar ging dat over?)
De oudste bronnen komen uit 1864. Vermoedelijk werd er al eerder een en ander gepubliceerd. De meeste teksten uit deze periode komen van één schrijver, Dirk Dekker, schoolmeester te Den Helder. Hij was geboren op Texel en opgegroeid in Oudeschild. In tijdschriften schreef hij verhalen waarin hij de oude Texelse gewoonten en gebruiken uitlichtte en zijn personages liet hij dialect spreken. Hij zette dat wel nogal aan, hij overdreef het wat om het beeld te versterken van een zonderlinge eilandbevolking die van de Overkant maar weinig snapte. Zo is er een gedicht over twee buurvrouwen waarvan er één in Den Helder was geweest en daar weinig van de etiquette had begrepen, of een verhaal van een Texelaar in Amsterdam die zich daar verwondert over de elektrische verlichting.
Wel jémeneetje, burevrouw!
Nou kom ik je onder ’t koppie gouw,
Vertelle wat ik hoord en sien
Hew, an de Helder, beste Trien!
– Dekker 1864
Dekkers verhalen vond niet iedereen op Texel leuk. Er verscheen in de krant van Den Helder, die ook op Texel gelezen werd, zelfs een boze brief met allemaal dreigementen aan het adres van Dirk Dekker:
Sedert ienege tiet is er urreges bij jullie in de buurt en môn, die er pret in het om of en an wat over de Tesselaars te skrieve; nou das best, leet em maar skrieve, as i deerom evengoed maar op zien affeeres past, begriepie. Maar i leit et er net op toe, om ons te verafgronteren, en deêr komwe teuge op, weet je; al benne we dan ook maar boere. We wille de môn es eve segge weert op staat en wel op zien Tessels.
– Nieuwe Courant van Den Helder, 5 oktober 1864
Maar… de dreigementen zijn anoniem. Ik sluit niet uit dat Dekker de brief zélf geschreven heeft, dat past namelijk precies bij zijn humor. Dekker haalde wel meer streken uit en wist zo de aandacht op zich te vestigen. Zijn teksten zijn voor het onderzoek naar het Tessels wel een mooie bron, omdat er nog veel oude woorden in voorkomen.
Hoe verschilt het Texels van het Noord-Hollands?
Een belangrijk verschil is de uitspraak van de lange ij en de ui. Op het Noord-Hollandse vasteland spreekt men van „daik” en „duin”, op Texel van diek en duun. Maar het Tessels staat hier niet helemaal alleen in. Ook het Wierings heeft ie en uu, maar dat was natuurlijk ook nog vrij lang een eiland (tot de Zuiderzeewerken). Het Enkhuizens heeft ook diek en duun en wijkt dus af van hoe er direct buiten de stadsmuren gesproken wordt. Het Enkhuizens, Wierings en Tessels hebben wel meer overeenkomsten. Deze dialecten zijn vermoedelijk minder sterk door de taal van de grote steden (m.n. Amsterdam) beïnvloed dan de dialecten van Westfriesland en de Zaanstreek.
Op andere punten staat het Tessels gek genoeg juist dichter bij het Nederlands dan de overige Noord-Hollandse dialecten. Zo zeg je in het Westfries jij benne, jij loupe, ook wel afgekort jij ben, jij loup, dus zonder -t. Dat is ook Enkhuizens en Wierings en het lijkt op de vervoeging in het Fries en het Stadsfries. Noord-Hollanders gebruiken deze vervoegingen nog veel, ik woon zelf in Alkmaar en daar hoor je volop jij werrek en dat soort dingen, terwijl ze hier verder niet echt dialect spreken. Het Tessels heeft als enige dialect in wijde omtrek jee bent, jee lóópt enz. en lijkt hierin dus meer op het Standaardnederlands.
Waarin lijkt het Texels op het Noord-Hollands?
Typische overeenkomsten zijn het weglaten van ge- bij voltooid deelwoorden (dus weest voor “geweest”), de sk- voor sch- en een ee-achtige klinker in het woord voor „schaap”: Tessels skéép, Westfries skeip, Zaans skeep. De klinker van „schaap” is ook een andere dan die van „water”, dat is in de Noord-Hollandse dialecten gewoon water. Dit onderscheid is heel oud, maar in het Nederlands is het verdwenen. Het is typisch voor Noord-Holland dat het is bewaard, hoewel rondom de Zuiderzee ook andere dialecten zo’n onderscheid wel maken. Het Tessels heeft ook verder veel woorden en uitdrukkingen met de andere Noord-Hollandse dialecten gemeen.
Mijn eigen theorie is dat al deze dialecten teruggaan op de taal die in de zestiende eeuw in Amsterdam en in andere havens gesproken werd. In de middeleeuwen werd in grote delen van Noord-Holland nog Fries gesproken, maar toen in de zestiende en zeventiende eeuw de bevolking snel groeide en er veel mensen uit andere regio’s in Noord-Holland kwamen wonen (nieuwe havens; nieuwe polders), werd het Fries verdrongen en door dit zestiende-eeuwse Hollands vervangen. Op Texel is deze taal goed bewaard gebleven.